“Naar boven en dan weer naar beneden, dat is de enige weg. Er is niets meer daar waar je jezelf hebt achtergelaten. Nu kan je niet meer terug, dus zwijg en spaar je energie.” We zetten de beklimming in stilte verder tot we plots voor de opening van een grot staan. “Nu mag jij voorgaan, dit is jouw pad, niet het mijne.” Hij stapt opzij om me door de nauwe opening te laten kruipen. Ook al was het al flink afgekoeld binnen is het nog veel koeler. De haren in mijn stijve hals gaan rechtop staan. De lucht in de grot lijkt te vibreren op een onbekende toonhoogte. Wanneer hij ook binnen is vraag ik hem wat we hier gaan doen.
“Wij niets, zoals ik al zei dit is jouw pad, niet het mijne, ik ben hier al geweest. Het is beter om een sterke band met de mythe dan met de herinneringen uit je verleden te hebben. Laat al wat je kent hier achter en ga met een open geest. Hier zal je zelfs de tijd vergeten, al wat jij toekomst noemt is hier onbestaande. Hoor je het?”
“Hoor ik wat?”
Hij glimlacht. “Ga verder, ik heb op jou gewacht omdat ik wist dat je op tijd zou komen, zij kunnen niet wachten want hun tijd loopt trager dan de jouwe.”
“Wat zeg je allemaal, ik begrijp niets van al wat je daar zegt.”
“Dat is nu niet erg, ga!”
Ik strompel door de donkere gang, tast of de zoldering hoog genoeg is en weet vaak op het nippertje een hard uitsteeksel te mijden. Zonder licht en zonder tijdsbesef lijken we een eeuwigheid door de grot te zwerven. Ik weet niet of we afdalen of stijgen, alle gevoel voor realiteit verdwijnt met elke stap die ik zet. Ik aarzel.
“Je wandelt van nu naar de aanvang, je hebt heel je leven in duisternis gewandeld. Aanvaart de reis.”
“Maar het is hier te donker, het is hier te stil.”
“Zet je ene voet voor de andere, stap over je obstakels, beleef je angsten voor de tweede maal, maar dan bewust. Je kan je verleden niet vergeten, maar je kan de toekomst wel een zin geven. Je bent hiervoor geboren, je kan deze reis niet niet maken, je kan niet ontsnappen. Aanvaard je eenzaamheid, omhels je angst. Ga, ze wacht op je.”
We zetten onze tocht verder en als bij wonder bereik ik zonder het hoofd te stoten een open ruimte. Er heerst een serene sfeer in de zaal, een waterval klatert rustig van de wand aan de overzijde. Ik hoor de regen, maar kan hem niet zien. Ik voel de wind, maar m’n haren bewegen niet. “En nu? Is dit het einde van onze reis?”
“Het einde? Neen, dit is het begin, hier begint alles zonder einde.”
Mijn geest gaat krampachtig op zoek naar een logische verklaring voor zijn woorden. De wereld ergens boven me daagt me uit, ik ben bang in deze benauwde ruimte. “Maar we kunnen niet verder, het pad eindigt hier. Zijn we verkeerd gelopen?”
“Kijk, zeg niet zo snel vaarwel aan de mogelijkheden. Kijk en volg de stem diep in je ziel. Je kan eindelijk jezelf zijn. Wees jezelf, luister en kijk. Vergeet al wat je weet.”
Ik staar in de ruimte, steek m’n hand uit en laat het zuivere water over m’n vingers lopen. M’n hand glijdt over de rand, alles graniet hard, zonder opening. Ik zit gevangen. Dit is het begin. Begin van wat? Ik kan alleen nog terug, weer door die angstwekkende duisternis. De grond is hard. “Kijk, volg de stem in je hart!”
Plots ontwaar ik een heldere opening boven onze hoofden. “Langs daar?”
Hij knikt, maar zegt geen woord. Ik tracht de stem te vinden waarover hij spreekt. Maar blijf doof. “Hoe komen we daardoor?” Het gat verandert in het spiegelende oppervlak van een bron. Het water tart de wetten van de zwaartekracht. “Droom ik? Heb je iets in het water gedaan dat je me hebt gegeven?”
“Misschien wel, maar er zat niets dan water in dat water.”
“Hou alsjeblieft op met je tergende antwoorden, ik ben niet zo goed in mystieke dingen. Ik kan niet in iets geloven dat ik niet kan begrijpen.”
“Dat is dan voortaan voorbij. Hier hoef je niets te begrijpen, je moet verder dat is alles. Jij en jij alleen kan deze reis maken. Vooruit ga verder.”
“Hoe kan dat nu, hoe kan ik daar komen, water kan niet tegen het plafond zweven of kleven. En ik kan niet vliegen of heb jij een onzichtbare ladder bij?”